Doorligwonden (of decubitus): voorkomen en genezen
Doorligwonden of decubitus komen vaak voor bij mensen die minder bewegen, maar ook voeding speelt een belangrijke rol. Anne-Marie Vonck en Els Voet, ervaren referentieverpleegkundigen wondzorg van het Wit-Gele Kruis, leggen uit hoe je doorligwonden kan voorkomen en genezen.
Anne-Marie Vonck
- werkt bij Wit-Gele Kruis Lennik
- heeft 30 jaar ervaring als thuisverpleegkundige
- al 10 jaar referentieverpleegkundige wond -en stomazorg
Hoe kan je een doorligwonde voorkomen?
Anne-Marie: “Bewegen is belangrijk, maar ook de voeding en de algemene toestand van de patiënt spelen een rol. Als iemand minder goed eet, neemt hij of zij minder voedingsstoffen op die naar de weefsels kunnen gaan. Hierdoor krijg je een slechte doorbloeding en zal je vaker wonden krijgen. Verpleegkundigen hebben bij alle patiënten specifiek aandacht voor mobiliteit, voeding en beweging. Wat kan iemand zelf, wat niet. Aan de hand van die observatie beslissen wij om al dan niet actie te ondernemen. Als verpleegkundige kijk je hier natuurlijk naar met een klinische blik, maar er speelt soms ook buikgevoel mee. Zo voel je zelf wel of je met de patiënt in gesprek moet gaan over acties om doorligwonden te voorkomen, zoals een aangepaste matras, een wisselende houding of aangepaste voeding.”
Els: “Het eerste is inderdaad voorkomen, nadien genezen.”
En hoe kunnen doorligwonden dan genezen?
Els: “Er zijn wel heel wat dingen die we kunnen doen. De druk en de schuifkracht is eigenlijk het grootste probleem bij decubitus omdat daardoor de zuurstof en bloedtoevoer vermindert of afgesloten wordt. Regelmatig wisselen van houding zorgt ervoor dat je niet steeds op dezelfde plaats zit en dus niet telkens op dezelfde plaats druk zet. Dat kan door af en toe uit je zetel of bed te stappen, als dat gaat, maar ook door je benen omhoog en naar beneden te bewegen. Om de vier uur zou je zeker een andere houding moeten aannemen. Dat kan bijvoorbeeld door gewoon je hielen zachtjes te bewegen of op te heffen. Patiënten kunnen heel wat zelf doen, maar er zijn ook hulpmiddelen die je kan kopen in de thuiszorgwinkel in je buurt. Dat kan gaan van een zitkussen voor een zetel, een stoel of een bed met een speciale matras. Je thuisverpleegkundige kan tips geven over hoe je deze materialen correct gebruikt. Ook kleine aanpassingen in je eetgewoonten kunnen al helpen, zoals meer eiwitten eten. Eiwitten zitten in vlees, vis, eieren en melkproducten. Er is een heel gamma aan eiwitrijke voeding dat je met je verpleegkundige kan bespreken. Als dat niet helpt, kan je beslissen om eiwitdrankjes te gebruiken."
Anne-Marie: “Het is vooral belangrijk om de wond op tijd op te merken want hoe dieper de wonde zit, hoe moeilijker de genezing. Vanaf de eerste roodheid moeten de alarmbellen eigenlijk afgaan zodat er direct ingegrepen kan worden. Want er is zoveel om dit ongemak aan te pakken, en dat weten patiënten misschien niet altijd. Vanaf dat jij of je mantelzorger ergens een roodheid ziet die er nog niet was, bespreek je dat best met je thuisverpleegkundige. Hij of zij kan aanraden om een andere matras of een kussen aan te schaffen, of de wonde met een bepaald product of verband aan te pakken. Ook voldoende eten en drinken is belangrijk voor de bevordering van de wondgenezing. Doordat een wonde veel vocht afgeeft, dehydrateert de patiënt waardoor het belangrijk is dat hij of zij voldoende vocht opneemt. Als we er snel bij zijn, en het gaat om een kleine decubituswonde, kunnen we dat vrij goed aanpakken.”
Hoe gaan patiënten zelf om met doorligwonden?
Anne-Marie: “Decubituswonden bevinden zich meestal op plaatsen die patiënten zelf niet zien. Ze zien dan ook eerst niet hoe groot die wonde is. Het is pas als je een foto neemt en hen dat laat zien, dat ze tot het besef komen dat het ernstiger is dan ze dachten. Ze hebben ook pijn, en de wonde weerspiegelt dan wel die pijn. Als thuisverpleegkundige is het onze taak om aan de patiënt uit te leggen wat de ernst van de wonde is en hoe we dat gaan aanpakken.”
We zien te vaak dat de wonde niet snel genoeg wordt aangepakt
Els Voet
- werkt bij Wit-Gele Kruis Rijkevorsel
- al 15 jaar aan de slag bij het Wit-Gele Kruis
- 7 jaar actief als referentieverpleegkundige wondzorg
Els: “Patiënten schrikken inderdaad vaak zelf omdat ze niet weten vanwaar die wonde plots komt. En dat is net het speciale aan doorligwonden: de wonde ontstaat niet door een val of door ergens tegen te botsen, de wonde komt net door niet of weinig te bewegen of niet de juiste houding aan te nemen. Ze hebben wel pijn, maar linken de pijn niet altijd met het drukpunt van de doorligwonde. We tonen hen de foto om hen te betrekken, te informeren en om ook de evolutie samen met hen op te volgen. Elke veertien dagen nemen we een nieuwe foto en tonen we de veranderingen. Zo weten patiënten dat de wonde beter wordt en appreciëren ze onze aanpak ook.” “Als mensen bij ons al in zorg zijn, en we doen bij hen bijvoorbeeld de hygiënische zorg, zien we sneller wanneer er plots een roodheid is op het lichaam. Maar bij mensen waarbij het Wit-Gele Kruis nog niet langskomt, zien we vaker doorligwonden in een verder gevorderd stadium. Niemand ziet de plaatsen waar zulke wonden het vaakst voorkomen. Bovendien denken zij dat een ‘pijntje’ gewoon hoort bij het ouder worden en roepen ze pas laat hulp in. Te lang wachten en de wonde niet snel aanpakken, is een probleem dat we helaas vaak zien.”
Hoe starten jullie de behandeling?
Anne-Marie: “We gaan eerst in overleg met de patiënt. Ik gebruik daarvoor een folder met praktische informatie over doorligwonden. Zo is het makkelijk om het gesprek te beginnen en kan je meteen enkele concrete mogelijkheden aanbieden om een wonde te voorkomen of om een bestaande wonde te verbeteren of te genezen. Op maat van de patiënt, en samen met de patiënt, bekijken we wat de beste aanpak is.”
Els: “In dialoog gaan met de patiënt is inderdaad het belangrijkste: eet je nog goed, hoe is de mobiliteit, … Eigenlijk probeer je zo de oorzaak te achterhalen van de wonde of de roodheid. Nadien kan je proberen om de oorzaak weg te werken of daar een oplossing voor te zoeken. Is er al een wonde, is er roodheid? Dan gaan we het ‘probleem’ of de wonde zelf aanpakken. Aanpakken is ook: kijken met de collega’s wat we kunnen doen, maar ook met familie/mantelzorger of andere betrokkenen die bij de patiënt thuiskomen. Niet voor de wonde zelf, maar wel om een gezamenlijke aanpak af te spreken voor de mobiliteit of de voeding. Aandacht hebben om een andere houding aan te nemen bijvoorbeeld of om aanpassingen te doen in het eten. Die kleine extra dingen kunnen mee de behandeling en dus genezing beïnvloeden.”
Anne-Marie: “We lichten altijd de huisarts in zodat die mee kan opvolgen. Misschien moet er een bloedafname gebeuren of heeft de patiënt onderliggende ziektesymptomen of een ontsteking die wij niet met het blote oog kunnen zien. Uit een bloedafname kan mogelijk blijken dat er een tekort is aan bepaalde voedingsstoffen die een rol spelen bij de ontwikkeling van de wonde.
Als mantelzorger kan je mee een rol spelen in de behandeling en genezing
Wat stellen jullie naast hulpmiddelen nog voor qua behandeling?
Anne-Marie: “Er zijn zeker alternatieve oplossingen die, al dan niet in combinatie met hulpmiddelen, een positieve impact kunnen hebben op de wonde, zoals een wisselende houding en zwevende hielen. Het is belangrijk om die zaken eerst eens te tonen.
Als je een patiënt toont dat het al voldoende is om 30 graden te kantelen, zal hij of zij dat achteraf sneller zelf uitproberen. Hetzelfde met hoe een patiënt de hielen kan bewegen. Door het voor te doen, worden ze vertrouwd met de handeling.”
“Soms vindt een patiënt bepaald materiaal te duur om aan te kopen en dat begrijpen wij natuurlijk. Wondzorgmateriaal is vaak niet goedkoop, maar het is wel heel effectief. Ik leg dus altijd uit aan patiënten wat de voordelen van bepaalde hulpmiddelen zijn en wat de impact hierop zal zijn op hun genezing. Bovendien kan je soms genieten van een tussenkomst via je ziekenfonds. Je verpleegkundige kan je hier meer informatie over geven of helpen bij je aanvraag.”